Iedere twee weken schrijft Jan van den Noort een blog over de geschiedenis van Rotte en Dam. In 2020 is het 750 jaar geleden dat de Dam in de Rotte werd gelegd. Daar werden vrijwel meteen huizen op gebouwd en het gaat dus om niets minder dan de oorsprong van Rotte-r-dam. Rotte en Dam hebben een rijke historie. Het 750-jarig bestaan van Rotterdam is een mooie gelegenheid om een duik in die geschiedenis te nemen. Deze week schreef Jan over Rotterdamse krododillentranen rondom de Lage en Hoge Boezem.
Lage, Hoge en Reserveboezem
In de 18e eeuw was het dorp Bleiswijk langs alle kanten omgeven door water. De veenwinning had geld in het laatje gebracht, maar de nadelen waren aanzienlijk. Men klaagde erover dat het "pernicieuze waater van vier kanten, onbelemmert, en met groote vehementie" tegen de Rottekade en de Landscheiding sloeg en "deze in groot gevaar zijn om door te breeken, tot merkelijke en seer swaare schade van Delfland en Schieland".
De ambachtsbesturen van Bleiswijk en Hillegersberg verzochten de Staten van Holland om plassen droog te mogen malen. Let wel: zelf hadden ze daar het geld niet voor en het was nog maar de vraag of anderen zich daarvoor zouden interesseren. Droogmakerijen waren er al zoveel en daar viel alsmaar minder mee te verdienen. De Staten hadden geen bezwaar tegen de plannen, maar met 'geen bezwaar' krijg je zo'n plas niet droog.
Krokodillentranen
Rotterdam was eigenaar van al dat water. De stad voelde er ook weinig voor om het voortouw te nemen en wat doe je dan? Je maakt je zorgen over "de arme Ingezetenen van Bleiswijk" en hun gebrek aan "de allernodigste levensbehoeften" en schreeuwt om het hardst dat er "zonder tijdverzuim" moet worden ingegrepen.
Niet dat de Rotterdamse krododillentranen veel indruk maakten, maar uiteindelijk namen de Staten de kosten voor hun rekening. Wachten zou waarschijnlijk duurder uitpakken. De Staten hadden bovendien het vooruitzicht dat ze de kosten voor het droogmalen konden verhalen op de kopers van het nieuwe land. Het was voor het eerst dat de Staten zich ontfermden over de financiering van een droogmakerij, tot dan toe tevens de grootste in Zuid-Holland. Maar liefst dertig molens werden ingezet om de klus te klaren. De uitvoering lag in handen van Schieland. In 1779 kon het nieuwe land worden verkocht.
Kostverlorenmolen
Naast het financieringsprobleem was er ook nog een afvoerprobleem. Hoe moest je al dat water veilig naar de rivier transporteren. De Rotte was dan wel de aangewezen weg, maar het riviertje had het al druk genoeg met de afvoer van al die andere droogmakerijen. Bij laag water kon de Rotte het water goed kwijt, maar als het water in de rivier hoog stond, werden de sluizen in de Rotte-Dam gesloten en stagneerde de afvoer. Als het hoge water wat langer aanhield, trad de Rotte buiten zijn oevers en kwamen delen van de Rotterdamse binnenstad blank te staan.
In 1741 had Rotterdam maatregelen genomen om dat te tegen te gaan. Het Rotte-water werd via de Goudsche Vest geleid en met een nieuwe molen aan het Oostplein zo hoog opgemalen dat het ook bij hoog water in de rivier kon worden gespuid. Volgens de Molendatabase was deze Kostverlorenmolen de grootste poldermolen aller tijden, maar hoe groot die molen ook was het gewenste resultaat werd niet altijd bereikt. Eenendertig poldermolens langs de Rotte pompten zoveel water in het riviertje dat zelfs die reuzenmolen er moeite mee had om het uit de Rotte in de Maas te pompen.
Afbeelding: Kostverlorenmolen, 1757
Twee extra kanalen
Landmeter van Schieland Dirk Smits droeg een oplossing aan. Hij stelde voor om twee extra afvoerkanalen ten oosten van de Rotte te graven. Hij projecteerde een Lage Boezem tussen de Rottebocht en de Oude Dijk en parallel daaraan een Hoge Boezem over de Oudedijk naar de Kostverlorenmolen. De Lage Boezem was verbonden met de Rotte en lag op Rottepeil. De Hoge Boezem lag één meter hoger.
Acht flinke molens stonden tussen beide boezems om het water één meter hoger te pompen. In 1775 werd dit technisch innovatief hoogstandje uitgetest. Boezems en molens werkten zo goed dat de Kostverlorenmolen alleen nog bij hoog water werd ingezet. Niettemin werd in 1854 ten westen van de Hoge Boezem een grote Reserveboezem aangelegd om extra zekerheid te bieden. De afvoer was immers voor een belangrijk deel afhankelijk van wind en die was niet op afroep beschikbaar.
De enige kanalen
In de jaren zestig van de negentiende eeuw werd de Rotte in de binnenstad gedempt voor de bouw van een spoorwegviaduct. Afvoer via de sluizen in de Rotte-Dam was toen niet langer mogelijk. Daarmee waren de extra kanalen plotseling de enige kanalen die het Rotte-water naar de Maas voerden. Schieland besloot de Lage Boezem door te trekken via de Slaakse Vaart naar de Kostverlorenmolen en deze windmolen te vervangen door een scheprad-stoomgemaal. De acht windmolens tussen Hoge en Lage Boezem bleven nog enkele decennia in dienst, maar voor de afvoer was Schieland niet langer afhankelijk van enkel de wind. In 1897 viel het besluit om een sterker stoomgemaal te installeren en de acht molens met pensioen te sturen. De Reserveboezem promoveerde tot zwembad.
Afbeelding: Reserveboezem zwembad
© tekst Jan van den Noort, Rotterdam 2021
Jan van den Noort
Als spreekbuis van Comité Rotte-Dam zet Jan van den Noort zich al vijfentwintig jaar in om meer aandacht te vragen voor de oorsprong van Rotterdam, op een dam in de Rotte. Door de inzet van het comité weten veel meer mensen nu waar die dam ligt: in de Hoogstraat tussen de Koopgoot en de bibliotheek. Het gaat om een meters dikke dam van 400 meter lang en 40 meter breed. Als je de Euromast plat legt, kan die er met gemak twee keer in. Maar als je dat niet weet dan kijk je er letterlijk overheen. Dit 750 jaar oude, allereerste Rotterdamse kunstwerk, krijgt in het jubileumjaar eindelijk de aandacht die het verdient. Het nieuwe kunstwerk van Ben Zegers is een fraaie eerste stap in de goede richting. Als het aan Comité Rotte-Dam ligt is het niet de laatste stap.